Sinds het smartphoneverbod op school geldt, lijken scholen rustiger – maar thuis begint het pas. Waar de klas stilte vond, krijgen gezinnen er discussie bij. De telefoons liggen vaker op het aanrecht, de wifi is weer onderwerp van debat, en jij probeert midden in dat alles je kind, je rust en je redelijkheid te bewaren.
Het verbod was bedoeld om focus te herstellen, maar thuis voelt het soms alsof jij de docent bent die het niet meer uitgelegd krijgt. De oplossing? Niet strenger, maar slimmer.
Rust thuis begint niet bij regels, maar bij ritme.
Maak van regels gewoontes
Regels zijn makkelijk te bedenken, maar moeilijk vol te houden. De kracht ligt niet in wat je oplegt, maar in wat je herhaalt. Kleine, voorspelbare gewoontes maken meer verschil dan een nieuwe straf.
Probeer dit:
Spreek vaste momenten af waarop telefoons rust krijgen: tijdens het eten, bij huiswerk en een halfuur voor bedtijd.
Leg kort uit waarom dat belangrijk is – “zodat je brein echt even pauze krijgt”.
Herhaal dezelfde afspraken dagelijks, zonder lange discussies.
Wanneer jij uitlegt waarom, voelt je kind zich serieus genomen. Dat haalt de spanning uit de regel en maakt het makkelijker om vol te houden.
Herken wat er écht speelt
Een puber die moppert over het smartphoneverbod op school moppert meestal niet over de regel, maar over het gevoel van ongelijkheid. Op school geldt de regel voor iedereen; thuis voelt het persoonlijk.
Dat is jouw kans om verbinding te maken in plaats van strijd te voeren. Gebruik kleine momenten om contact te houden:
Zeg “we leggen alle telefoons weg tijdens het eten – ook ik.”
Vraag hoe het voor je kind is om zonder telefoon te zijn.
Deel hoe lastig jij het zelf vindt om niet te scrollen.
Gelijkwaardigheid verlaagt weerstand. Als jij laat zien dat je ook oefent, wordt consequent zijn iets gezamenlijks in plaats van iets opgelegd.
Wees mild én consequent
Na een lange dag is de verleiding groot om toe te geven. “Nog even TikTok, als je daarna maar stil bent.” En eerlijk: dat is menselijk. Maar rust komt niet vanzelf terug; die bouw je op met herhaling.
Kleine, haalbare regels houden beter stand dan grote verboden.
Kies één afspraak die heilig is – bijvoorbeeld: geen telefoon in bed.
Beloon pogingen, niet perfectie.
Herstel afspraken als ze breken: “We zouden dit anders doen, laten we opnieuw proberen.”
Rust is geen einddoel, maar een proces. Je hoeft het niet elke dag goed te doen, je hoeft het alleen elke dag opnieuw te proberen.
Waarom het werkt
Onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut (2025) laat zien dat jongeren die thuis dezelfde smartphoneafspraken volgen als op school:
gemiddeld 45 minuten langer slapen
minder stress ervaren
zich beter kunnen concentreren bij huiswerk
De winst zit niet in strengheid, maar in voorspelbaarheid. Grenzen geven veiligheid, niet beperking. En pubers hebben veiligheid harder nodig dan ze toegeven.
Het brein van een puber leert zelfcontrole door herhaling. Elke keer dat jij rustig zegt: “We doen het morgen weer even zonder telefoon,” help je dat brein groeien. Het smartphoneverbod op school is dus niet alleen een regel; het is hersentraining in praktijk.
Van verbod naar balans
Thuis draait het niet om handhaven, maar om richting geven. Laat het verbod op school de aanleiding zijn om thuis te praten over:
wat aandacht eigenlijk is
wat je mist als het stil is
wat je wint als je niets hoeft
Je hoeft geen perfecte ouder te zijn, alleen een aanwezige. Als jij leert loslaten zonder op te geven, leert je puber verantwoordelijkheid nemen zonder angst.
Rust is besmettelijk.
Doe de gratis test ‘Jouw communicatie-hoofdstijl’ en ontdek hoe jij rust en verbinding in je gezin versterkt. Gratis test →
Volgende serie: Offline opvoeden in een online wereld – waarom stilte het nieuwe gesprek wordt.
Sinds het nieuwe smartphoneverbod op scholen is ingegaan, lijkt het even stil geworden in de gangen. Geen gerinkel van meldingen meer, geen hoofden die tegelijk naar beneden buigen bij het eerste trilsignaal. Leerkrachten halen opgelucht adem. Ouders ook — even.
Tot diezelfde telefoons na schooltijd weer hun plek vinden op de keukentafel. En ineens blijkt: het verbod eindigt niet bij de schoolpoort. Het verhuist gewoon naar huis.
Want wat doe je als ouder met een puber die z’n telefoon “eindelijk weer mag”? Of met jezelf, als jij die rust van school stiekem ook in huis had willen voelen?
Het smartphoneverbod op school is niet het eindpunt, maar het begin
Het ministerie zegt dat het verbod bedoeld is om focus en rust terug te brengen in de klas. En dat werkt — de eerste onderzoeken laten zien dat leerlingen beter opletten, meer samenwerken en minder stress ervaren.
Maar thuis ontstaan er nieuwe vragen:
Als school grenzen stelt, moet ik die dan thuis ook doorvoeren?
Hoe voorkom ik dat ik de politieagent word in mijn eigen woonkamer?
Wat als ik zelf vaker op mijn telefoon zit dan mijn kind?
Het smartphoneverbod legt niet alleen bloot hoe kinderen met hun telefoon omgaan, maar ook hoe gezinnen omgaan met grenzen, gewoonte en aandacht.
Ouders vragen zich nu massaal af: hoe vertaal ik dit beleid naar thuis, zonder dat het voelt als straf? Het antwoord is eenvoudiger dan het lijkt: door van een regel een gewoonte te maken.
Rust ontstaat niet door verboden, maar door voorspelbaarheid. En voorspelbaarheid komt uit kleine, herhaalde momenten.
Probeer bijvoorbeeld dit:
Plan een vast ‘offline moment’ in huis: eten, huiswerk of wandelen.
Gebruik dezelfde taal als school (“telefoonvrij” in plaats van “mag niet”).
Maak een telefoonplek in huis — een vaste mand of la — waar iedereen zijn telefoon neerlegt, ook jij.
Dat laatste is belangrijker dan het lijkt. Jongeren volgen gedrag, niet woorden. Als jij ook meedoet, voelt de afspraak eerlijker en werkt ze langer.
Wat scholen doen — en wat jij daarvan kunt leren
Scholen werken sinds het verbod met drie duidelijke principes:
Duidelijke grens: tijdens lestijd is de telefoon uit het zicht.
Uitleg van de reden: het gaat niet om controle, maar om concentratie.
Herstelmoment: na schooltijd is er ruimte voor ontspanning.
Diezelfde drie principes werken thuis net zo goed. Niet omdat jij een leraar bent, maar omdat je kind die structuur al herkent.
Vertaal ze bijvoorbeeld naar:
Tijdens eten en huiswerk is de telefoon weg.
We leggen uit waarom: rust in je hoofd, betere slaap, minder druk.
Na 20.00 uur mag hij nog even, daarna gaat hij uit de kamer.
Kleine vertaalslagen, grote rust.
Wat pubers zelf zeggen (en denken)
Een van de opvallendste dingen in gesprekken met jongeren over het verbod: ze vinden het niet per se erg. Ze vinden het… moeilijk. En dat is iets anders.
“Het is wel chill zonder telefoon in de les,” zei een leerling van 15. “Maar thuis mag ik weer alles, dus dan zit ik tot middernacht op TikTok. Dat voelt ook niet goed.”
Daar zit de kern. Pubers weten rationeel dat hun schermgedrag niet gezond is, maar hun brein is niet gebouwd om grenzen zélf te bewaken. Dat is geen onwil, dat is neurobiologie.
Dus: als jij consequent blijft, bouw je eigenlijk aan iets wat hun brein nog moet leren — zelfregulatie.
Veelgemaakte valkuilen bij het smartphoneverbod thuis
Laten we eerlijk zijn: dit gaat niet altijd soepel. De meeste ouders struikelen over dezelfde drie dingen:
Te veel willen regelen tegelijk. Eén nieuwe afspraak is genoeg om mee te beginnen.
De telefoon gebruiken als beloning of dreigmiddel. Dat maakt het een machtsmiddel in plaats van een hulpmiddel.
Zeggen “geen telefoon” terwijl je zelf scrolt. Dat voelt voor pubers als hypocrisie (en ja, dat zullen ze je ook zeggen).
Rust in huis komt niet van strengheid, maar van geloofwaardigheid.
Waarom het smartphoneverbod op school juist kansen biedt
We kunnen het ook omdraaien. Het smartphoneverbod geeft gezinnen een zeldzaam cadeau: een gemeenschappelijke aanleiding om opnieuw te praten over rust, aandacht en nabijheid.
Voor veel ouders is dit hét moment om het thuis anders te doen — niet met meer controle, maar met meer contact.
Gebruik het gesprek. Vraag niet alleen “heb je je telefoon weggelegd?”, maar ook:
“Hoe voelt het om minder online te zijn?”
“Wat mis je het meest als je je telefoon even niet hebt?”
“Wat vind jij een eerlijke afspraak voor thuis?”
Het maakt van een regel een gesprek over autonomie en vertrouwen — precies wat pubers nodig hebben.
Van beleid naar balans
Het smartphoneverbod op school is een maatschappelijke verandering, maar thuis blijft opvoeden mensenwerk. Er is geen perfecte aanpak. Er is alleen jouw gezin, jouw grenzen en jouw bereidheid om te leren.
Herinner jezelf eraan: het doel is niet dat het altijd rustig is, het doel is dat je kind leert omgaan met onrust.
Als jij laat zien dat rust iets is wat je oefent, niet iets wat je oplegt, dan geef je het krachtigste voorbeeld dat er is.
Je puber komt thuis met een rapport. Niet slecht, niet geweldig — gewoon “oké”. Jij glimlacht, vraagt hoe het voelt. “Gaat wel,” zegt je kind, schouders omhoog, blik opzij.
En daar zit iets. Niet in het cijfer, maar in dat zuchtje ertussenin.
We meten zoveel — cijfers, gemiddelden, prestaties — maar we raken onderweg iets kwijt: het gevoel dat leren méér is dan presteren. Dat is precies waar puber prestatiedruk begint: wanneer school meer voelt als bewijs dan als groei.
De cijfers zijn niet het probleem
Cijfers helpen — ze geven richting en structuur. Maar zodra ze bepalen hoe goed je bent, veranderen ze in druk. Veel pubers voelen dat haarscherp:
“Als ik een goed cijfer haal, ben ik slim.”
“Als ik laag scoor, stel ik teleur.”
“Dus ik mag niet falen.”
Cijfers worden een spiegel van zelfvertrouwen. En dat is vermoeiend. Voor hen, maar ook voor jou als ouder die het beste wil.
Jij voelt het mee
Ouders willen hun kind kansen geven. Maar de grens tussen stimuleren en overvragen is dun. Want als succes de enige taal is die we spreken, verdwijnt er iets waardevols: plezier. Zodra leren draait om verwachtingen in plaats van nieuwsgierigheid, verdwijnt de ruimte om te ontdekken.
En toch… de mooiste momenten ontstaan juist als iets níét lukt — en ze tóch opnieuw proberen.
Wat cijfers niet laten zien
Een rapport vertelt niets over:
hoe je kind iemand hielp die zich alleen voelde
hoeveel moed het kostte om hulp te vragen
hoe ze zich herpakten na een tegenvaller
of ze iets nieuws durfden proberen, ondanks angst om te falen
Dat zijn geen cijfers, maar karakter. En juist dáár groeit veerkracht, motivatie en zelfvertrouwen.
De kracht van een ander gesprek
Je kunt de puber prestatiedruk verzachten door het gesprek te verschuiven van resultaat naar ontwikkeling. Stel vragen die verder gaan dan cijfers:
“Wat ging beter dan vorige keer?”
“Wat heb je vandaag geleerd — niet alleen op papier?”
“Waar ben je trots op, los van school?”
“Wat was moeilijk, maar heb je tóch gedaan?”
Door dat te doen, leer je je puber dat groei niet hetzelfde is als scoren.
Waarom dit zo lastig is
Omdat we zelf zijn opgegroeid in een wereld waarin prestaties gelijkstonden aan waarde. Complimenten kwamen na succes, niet na inspanning. En nu vragen we onze kinderen te geloven dat ze al goed genoeg zijn — zonder bewijs.
Dat vraagt oefening. Elke keer dat je kiest voor begrip in plaats van druk, bouw je aan vertrouwen. Dat is de enige echte bescherming tegen prestatiedruk.
Hoe je dat concreet doet
Probeer eens deze week:
Vraag na school: “Hoe ging het?” in plaats van “Wat had je?”
Hang niet alleen rapporten op, maar ook een foto van iets waar ze trots op zijn.
Benoem inzet, niet alleen uitkomst: “Je gaf niet op, dat vind ik knap.”
Deel iets wat jij zelf ooit moeilijk vond — het maakt falen menselijk.
Zo verschuift het gesprek van controle naar contact. Van druk naar dialoog. Van cijfers naar groei.
Wat er echt overblijft
Als cijfers niet alles zeggen, blijft er iets groters over: ruimte. Ruimte om fouten te maken, te leren, te lachen, te proberen. Ruimte om mens te zijn — met onzekerheid én moed.
Dat is wat we onze pubers mogen leren: dat hun waarde niet afhangt van een rapport, maar van wie ze worden onderweg. En misschien leren wij dat zelf ook opnieuw.
Volgende week: Blog 4 – Als het nooit goed genoeg lijkt Over perfectionisme, prestatiedrang en het durven loslaten van verwachtingen.
Je puber zit boven de boeken, potlood in de aanslag, schouders gespannen. “Wat als ik het verpest?” Of juist: “Ik móét dit halen, geen discussie.”
Twee uitersten, maar met dezelfde brandstof: druk om goed genoeg te zijn. De één bevriest van angst, de ander vliegt in overdrive. En als ouder sta je erbij — balancerend tussen geruststellen en grenzen stellen.
Maar hoe weet je of je kind lijdt onder faalangst of wordt gedreven door prestatiedrang? En belangrijker: hoe kun jij helpen zonder die druk groter te maken?
Wat is faalangst eigenlijk?
Faalangst is niet simpelweg bang zijn om fouten te maken. Het is een diepe overtuiging dat falen iets zegt over wie je bént.
Pubers met faalangst:
vermijden toetsen of opdrachten (“dan kan ik ook niet falen”)
stellen uit — niet uit luiheid, maar uit verlamming
zoeken voortdurend bevestiging (“is dit goed genoeg?”)
kunnen in tranen raken bij kleine tegenslag
Hun stresssysteem staat continu “aan”. De angst om het niet goed te doen, blokkeert hun vermogen om helder te denken.
“Als ik het niet perfect doe, dan ben ik niet goed genoeg.”
En als ouder? Jij ziet de paniek, voelt de machteloosheid — en zegt misschien: “Je hoeft niet bang te zijn, het komt goed.” Maar voor een puber met faalangst klinkt dat als: “Zie je wel, ik stel me aan.”
Wat is prestatiedrang dan?
Prestatiedrang lijkt op het eerste gezicht iets positiefs. Deze puber doet veel, wil meer, en lijkt gemotiveerd. Maar het verschil tussen gezonde ambitie en prestatiedruk is flinterdun.
Pubers met prestatiedrang:
stellen zichzelf extreem hoge eisen
nemen zelden rust (“nog even leren, ik wil het snappen”)
koppelen hun eigenwaarde aan cijfers of complimenten
raken gefrustreerd bij een 8 (“waarom geen 9?”)
Ze lijken zelfverzekerd, maar diep vanbinnen geldt: waardering = veiligheid.
“Als ik het goed doe, mag ik er zijn.”
Hun perfectionisme werkt even — tot ze uitgeput raken, of boos worden op zichzelf als het niet lukt.
Hoe herken je het verschil tussen faalangst en prestatiedrang?
Het verschil zit niet in wat ze doen, maar in waarom ze het doen.
Gedrag
Faalangst
Prestatiedrang
Leren
Vermijdt of stelt uit
Overmatig oefenen, doorgaan
Reactie op fouten
Schaamte, paniek
Boosheid, frustratie
Zelfbeeld
“Ik ben dom”
“Ik moet beter zijn”
Motivatie
Angst voor afwijzing
Drang naar bevestiging
Emotie bij succes
Opluchting
Kortdurende trots, daarna nieuwe lat
Beide strategieën zijn pogingen om om te gaan met dezelfde vraag:
“Ben ik goed genoeg?”
En allebei verdienen ze geen oordeel, maar begrip.
Wat jij als ouder kunt doen
Laten we eerlijk zijn: je kunt de druk niet wegnemen. De wereld van toetsen, cijfers en sociale vergelijkingen is intens. Maar je kunt wél de manier veranderen waarop je kind die druk ervaart.
Als je puber faalangstig is:
Maak falen zichtbaar én normaal: deel je eigen missers (“ik deed ooit precies dat…”)
Benoem inspanning, niet resultaat: “Ik zie hoeveel moeite je doet.”
Help focussen op procesdoelen: “Wat wil je vandaag begrijpen?”
Geef kleine successen betekenis: elke stap telt
Als je puber prestatiedrang heeft:
Geef complimenten over rust nemen, niet alleen presteren
Help relativeren: “Je bent méér dan dit cijfer”
Moedig pauzes aan als onderdeel van succes (“pauze hoort bij leren”)
Vier fouten als bewijs van groei
En als jij zelf ook druk voelt?
Want laten we eerlijk zijn: de prestatiedruk van je kind raakt vaak ook iets in jou. Misschien herken je het streven naar goedkeuring, of het ongemak van falen. Misschien hoor jij in hun stem je eigen perfectionisme terug.
Dat is niet erg — het is een uitnodiging.
Stel jezelf af en toe de vraag:
“Wat wil ik dat mijn kind leert van mij: dat alles perfect moet, of dat proberen genoeg is?”
Je hoeft het antwoord niet vandaag te hebben. Het feit dat je het vraagt, is al groei.
Wat helpt echt?
De krachtigste tool die je hebt, is veiligheid. Niet in de zin van beschermen tegen tegenslag, maar:
“Wat er ook gebeurt, jij blijft oké.”
Daarmee leer je je kind dat falen geen bewijs is van mislukking, maar onderdeel van leren — en leven.
Tot slot
Pubers met prestatiedruk zijn niet kapot. Ze zijn gevoelig, betrokken, en proberen te overleven in een wereld die alles meet. Jouw rol is niet om ze te fixen, maar om ze te helpen voelen dat hun waarde al vaststaat — vóór het rapport, vóór de toets, vóór de likes.
Je zegt het liefdevol, misschien zelfs automatisch. En eerlijk? Je bedoelt het goed. Maar voor pubers klinkt het vaak als iets heel anders. Als een ongrijpbare opdracht, vol onzichtbare verwachtingen. Wat is “je best” eigenlijk? Hoeveel is genoeg? En voor wie doe je het?
In een tijd waarin cijfers, prestaties en vergelijkingen overal zijn — van school tot social media — voelt “je best” doen niet meer als bemoediging, maar als druk met een glimlach.
Wat pubers écht horen als je zegt ‘doe je best’
Wat jij bedoelt: “Laat zien dat je het probeert. Ik geloof in je.”
Wat zij vaak horen: “Als het mislukt, ligt het aan jou.”
Taal is machtig. En in het brein van een puber, dat nog volop bezig is met het ontwikkelen van zelfbeeld en stressregulatie, komt zelfs iets liefs soms binnen als kritiek. Zeker als die woorden samen vallen met een blik, een zucht, of dat ene kleine moment van teleurstelling.
“Je best doen” wordt dan geen aanmoediging, maar een meetlat.
Waarom pubers worstelen met “je best”
De puberteit is een tijd van zoeken naar identiteit. Pubers proberen uit wat werkt, wie ze zijn, en wanneer ze “goed genoeg” zijn.
Het probleem met de zin “doe gewoon je best” is dat het:
niet concreet is (ze weten niet hoeveel best genoeg is)
prestatiedruk aanwakkert (de lat ligt altijd hoger dan gisteren)
onbedoeld bevestigt dat fouten falen zijn
Hun brein denkt letterlijk:
“Er is blijkbaar een ‘goed genoeg’ dat ik nog niet bereik.”
En dat is precies waar prestatiedruk begint.
Waar prestatiedruk vandaan komt
Pubers ervaren druk van drie kanten tegelijk:
Van school: toetsen, cijfers, vergelijking met anderen.
Van vrienden: succes op social media, status, acceptatie.
Van thuis: verwachtingen (ook als ze niet uitgesproken worden).
En daarbovenop komt hun eigen interne stem, die zegt:
“Als ik niet goed genoeg ben, val ik door de mand.”
Daarom is “doe gewoon je best” vaak te vaag om veilig te voelen. Ze horen de druk, niet de liefde.
Wat werkt beter dan ‘je best’
Je hoeft die zin niet te schrappen uit je vocabulaire. Je hoeft hem alleen te vertalen naar iets wat wél landt.
Probeer eens:
“Probeer één ding beter te begrijpen dan gisteren.”
“Het is oké als het niet lukt, ik zie dat je het probeert.”
“Wat zou jou helpen om dit makkelijker te maken?”
“Wat heb je geleerd, ook al ging het niet goed?”
Dat soort zinnen geven richting in plaats van spanning. Ze maken ruimte voor fouten en groei — iets wat een puberbrein broodnodig heeft.
Het verschil tussen motiveren en managen
Veel ouders proberen te motiveren door te managen: controleren, checken, bijsturen. Maar motivatie groeit van binnenuit, niet van buitenaf.
De echte vraag is niet:
“Hoe krijg ik mijn puber aan het werk?” maar: “Hoe kan ik zorgen dat mijn puber wíl leren?”
Dat vraagt om vertrouwen in plaats van druk.
Een paar praktische verschuivingen helpen daarbij:
Van resultaat → naar proces. Vraag: “Hoe ging het leren vandaag?” in plaats van “Welk cijfer kreeg je?”
Van controle → naar betrokkenheid. Ga naast ze zitten, niet erboven.
Van druk → naar duidelijkheid. Benoem wat wél goed gaat, dat maakt kritiek beter verteerbaar.
Wat er onder jouw woorden schuilgaat
De zin “doe gewoon je best” zegt vaak meer over jou dan over je kind. Het is een echo van je eigen schooltijd, je eigen onrust, je eigen drang om het goed te doen.
We bedoelen het niet zo, maar soms leggen we onze eigen angst om te falen op hun schouders. “Als jij je best doet, heb ík het goed gedaan als ouder.”
Pubers voelen dat. Onbewust. En dat maakt de boodschap zwaarder dan hij ooit bedoeld was.
Misschien helpt het om jezelf te vragen:
“Wat bedoel ik écht als ik dat zeg?” “Wil ik mijn kind geruststellen, of wil ik mezelf geruststellen?”
Allebei mag, zolang je het weet.
Hoe het anders kan klinken
Laten we eerlijk zijn: je gaat het vast nog zeggen. Iedere ouder doet dat. Maar stel je eens voor dat “doe je best” niet de eindzin is, maar het begin van een gesprek.
Bijvoorbeeld zo:
Jij: “Doe gewoon je best.”
Puber: “Wat bedoel je daar eigenlijk mee?”
Jij: “Dat je niet alles hoeft te kunnen, maar wel mag proberen. Dat ik trots ben als je durft te leren.”
Zie je het verschil? Hetzelfde zinnetje, andere lading.
Pubers hebben niet per se minder verwachtingen nodig, maar meer betekenis bij wat ze doen. Zolang jij die betekenis geeft, wordt “je best doen” geen druk, maar vertrouwen.
En jij dan?
De prestatiedruk van je kind is soms ook een spiegel. Misschien herken je het gevoel van “nooit genoeg” wel bij jezelf. Misschien zeg jij “doe je best” omdat je dat zelf nog steeds probeert — elke dag.
Als dat zo is, wees mild. Want wat jij oefent in jezelf, leert je kind vanzelf mee.
Rustige ouders leren hun kinderen rustiger leren.
Doe de gratis test ‘Jouw communicatie-hoofdstijl’ en ontdek of jij vooral motiveert, managet of meebeweegt. Gratis test →